U Pyan Ya Bak

U Pyan Ya Bak

Theodoor was een kapper. Een kapper met kloten. Het is dat bescheidenheid bij Theodoors familie in de genen zit, of in ieder geval zat, anders was hij een legende geworden. Ik heb Theodoor niet zo goed gekend. Ik was nog een beetje te jong toen hij stierf. Het werd mij zelfs niet toegestaan om naar zijn begrafenis te gaan, terwijl ik toch al acht was. Het meeste van hem weet ik uit overlevering, uit de verhalen. Maar eenieder van zijn naasten heeft wel hetzelfde verhaal dus het waarheidsgehalte is hoog. Ik moest heel sterk aan Theodoor denken toen ik hier, in Ngapali aan de Andaman-kust van Myanmar, kennismaakte met een oude monnik, U Pyan Ya Bak.
Omdat ik iedere ochtend rond vijf uur opsta en dan op het terras voor mijn bungalow naar de zee ga zitten kijken, zag ik hem meteen de eerste ochtend. Waarschijnlijk ben ik de enige aan dit strand op dit tijdstip van de dag. Het is een surrealistisch tafereel. Aan de vloedlijn zit een kleine figuur in lotushouding in diepe meditatie, zijn handen in eerbied gevouwen voor hem. Hij beweegt niet, ik weet ook niet hoelang hij daar al zit. Als ik wakker word en kijk zit hij daar. Eerst in het donker dan langzaam duidelijker in de ochtendschemering. Hij lijkt op een aangespoeld Boeddhabeeld. Als de zon langzaam op zijn rug verschijnt verandert zijn felrode pij helemaal in goud. Dan lijkt hij nog meer op een beeld uit een pagode en krijg ik de neiging om er wat bladgoud bij te plakken.
De eerste ochtend staarde ik alleen maar naar dat beeld. Ik stoorde hem niet. En toen hij dan eindelijk opstond, zo rond zevenen, sjokte hij wat moeilijk door het mulle zand het strand af, tussen de palmbomen door. De tweede ochtend besloot ik dat ik wilde weten wie hij was en waarom hij juist daar aan de vloedlijn zat. Ik liep naar zee en ging zo’n tien meter achter hem zitten. De lotushouding is te veel gevraagd voor deze stramme Nederlander maar ik zorgde er wel voor dat mijn benen onder mij naar achteren wezen. Uit eerbied voor hem en de richting waarin zijn gebed ging. Na twintig minuten was ik al behoorlijk stijf maar bij mijn monnik was geen beweging te bespeuren. Opeens was er die stem, raspend maar helder. ‘Where are you from?’ Ik schrok me wild en antwoordde een beetje timide dat ik uit Nederland kwam. ‘Good, Roed ven Nisselroi! Good player. Why are you watching me, today and yesterday?’ Ik kon me niet herinneren dat hij ooit omgekeken had. Nee, ik wist het zeker: hij had geen enkele maal bewogen. Ik antwoordde dat ik hem bewonderde om zijn concentratie, zijn meditatie. En dat ik wilde dat ik ook die gave had. ‘You have.’ Was zijn simpele antwoord. Maar waarom zit hij hier aan zee en niet in het klooster voor een afbeelding van Boeddha? ‘So I can see the Buddha in Lumpini and in Bodgaya in India and Nepal. The real Buddha in his most simple form. From here I look right to the place where he was born and the place of his death, the place of his enlightment.’ Terwijl hij sprak keek ik nog steeds naar zijn rug. Ten slotte keek hij om. Ik zag Theodoor. Even flitste reïncarnatie door mijn hoofd maar dat is, denk ik, technisch onmogelijk omdat Theodoor nog leefde toen deze mooie man allang geboren moest zijn. Hij was zeker 80, misschien wel 90, maar 100 kon ook. Hij was oud, heel oud. Zijn bril had meer multi aan vuil dan aan focus. De dikte van de glazen was minstens een millimeter of acht en ze hadden nog het meeste weg van twee stukken zwaar bekrast plexiglas. Geslepen glas was het in ieder geval niet meer. Maar hij zag me. En nog goed ook. ‘You have spiritual eyes,’ zei hij. Nu heb ik wel vaker in mijn leven gehoord dat mijn ogen meer vertellen dan er werkelijk achter zit, wat vaak handig uitkwam. Je krijgt respect dat je eigenlijk niet verdient maar dat wel in allerlei omstandigheden net dat beetje voordeel oplevert. Maar nu voelde ik me ongemakkelijk. Wat moest ik terugzeggen? ‘Ja, je hebt gelijk man! Ik ben een denker, een filosoof.’ Of zeggen dat ik een tobber was en die ogen vooral leegte te bieden hadden? Wat overigens weer heel boeddhistisch is. Ik zei dat er veel mensen waren die echt spiritueel waren en dat ik daar altijd met bewondering naar gekeken had, als naar een kwaliteit die ik zelf niet bezat. Hij antwoordde scherp dat het dan heel simpel was. Dat ik er gewoon nog niet achter was dat ook ik die kwaliteit bezat en dat het hoog tijd werd om er iets mee te doen. Hijzelf was ook twintig jaar monnik geweest voor hij erachter kwam wat hem eigenlijk bewogen had om voor dit leven te kiezen. Hij was ook pas heel laat monnik geworden. Toen hij al bijna twintig was! Eigenlijk was hij monnik geworden uit woede. Woede om die lompe Britten die geen enkel respect konden opbrengen voor Birma en het leven dat de Birmanen al zo lang leefden. Er was een grote rel geweest omdat de Britse soldaten altijd met hun grote vuile soldatenschoenen door een tempel heen banjerden. Monniken werden gearresteerd omdat ze daartegen protesteerden. En hij had meegedaan met die protesten. Hij kon aardig schrijven en had wat pamfletten opgesteld. Dat hij hele groepen kon mobiliseren simpel met wat tekst had hem verwonderd. Die pamfletten hadden een effect teweeggebracht dat hem trots had gestemd. Daarna hadden ze hem gevraagd om stukjes voor de krant te maken. Dat had hij met veel overtuiging gedaan maar al snel kwam hij erachter dat de kranten een heel ingewikkeld systeem van zelfcensuur hadden voor de Britten. Hij kon schrijven wat hij wilde, maar het kwam nooit in de krant zoals hij het wilde. En wat heeft het voor zin om te schrijven als er al iets anders staat voordat het gelezen kan worden? Dan kun je beter mediteren, dan blijft alles tenminste zoals het is. Niemand die je gedachten dan wil veranderen. En denken deed hij nu veel. Net zo lang tot er niets meer te denken over was en dan was hij waar hij wezen wilde. Hier aan zee, hier op deze plek. Terwijl hij hier eigenlijk nooit had willen zijn. Maar hij was ook als monnik een rebel gebleven. Een lastige man. Dit laatste zei hij met een schaterende lach. Hij kon zijn mond niet houden en had vaak heftige woordenwisselingen met vooral de Britten maar ook met zijn medebroeders in het klooster. De Sayadaw, de hoofdmonnik van het klooster, had hem al vaak gewaarschuwd dat zijn scherpe tong het hele klooster in gevaar kon brengen. Dat was in Mandalay en dat stond toch al bekend als een lastige stad. Maar zonder relletjes en conflicten was het kloosterleven hem toen veel te saai. Als kind was hij ook erg goed geweest met de katapult. Zijn familie had bijna nooit vlees hoeven kopen. Hij schoot van alles uit de lucht en zelfs een vis in het water was niet veilig voor hem. Als monnik kon hij ook nog uren doorbrengen met het laten schrikken van de vogels en kippen. Doodmaken mocht niet meer nu hij monnik was. Maar soms zaten die vogels niet stil genoeg en dan vielen ze niet even in slaap, maar voor altijd. En dat gaf problemen.

 

Hij stond op en zei terwijl hij al wegliep: ‘Maybe it helped them for their next life. Not so many living things are killed by a Buddhist monk!’ Het strand schrok wakker van zijn bulderende lach toen hij wegliep. ‘Ik zie je morgen!’ riep hij nog. Ik zat daar, alleen. Blij dat ik hem ontmoet had. Een beetje Theodoor was terug in mijn leven. Theodoor, die in zijn eentje een privé-oorlog had uitgevochten met de Duitsers, toevallig ook in de periode 40-45. Die geweigerd had om een Duitse soldaat te scheren of te knippen. Die daar heel inventief in was geweest. De kappersknecht werd altijd naar achteren gestuurd als er een Duitser binnenkwam. En zelf ging hij bijvoorbeeld met zijn voet in een haastig opgerolde handdoek op een krukje zitten en zei dat hij gestruikeld was en niet meer kon staan. Of zijn zoveelste knecht was weer eens opgeroepen om in Duitsland te gaan werken… en wisten die Duitsers wel hoe moeilijk het was om aan goed personeel te komen! Of hij negeerde ze volkomen en liet iedereen voorgaan die daarna binnenkwam en zei dan dat die al de hele ochtend hadden zitten wachten maar even sigaretten waren gaan halen. Hij verkocht nota bene als enige in het dorp nog sigaretten. Op den duur verdwenen die Duitsers dan, volkomen gedesillusioneerd. Of als hij er helemaal niet meer omheen kon voerde hij een dramatisch toneelstukje op. Dat hij al jaren niet meer zelf geschoren had, dat zijn hand niet meer zo vast was. Dat er bijna niet meer aan scherpe mesjes te komen was. En maakte dan heel onhandig een bakje heet water en scheerschuim klaar. Meestal was zo’n soldaat dan alweer vertrokken. De klanten uit het dorp hadden hem al talloze malen gewaarschuwd, maar hij hield zijn oorlog vol. Bij de Duitsers was het echter doorgedrongen dat hij de boel saboteerde. De Orts Kommandant kwam met gevolg naar zijn kapsalon. Het gedreun van de laarzen was in het hele huis te horen. Iedereen in de Heerensalon hield zijn adem in. De Kommandant ging meteen in de scheerstoel zitten en blafte: ‘Razieren und schnell!’ terwijl hij demonstratief een pistool op de wastafel voor hem legde. Theodoor bleef rustig en zei - in het Nederlands, hij sprak nooit Duits met de vijand – ‘een ogenblikje’. Hij liep naar achteren, haalde zijn pijlen en boog van de plaatselijke schietclub tevoorschijn en zette die uiterst koelbloedig naast de revolver tegen de hoge staande spiegel. Daarna had hij gedurende een half uur de man geschoren en daarbij diens gezicht zo opengehaald dat Herr Kommandant, toen Theodoor na afloop zijn meest bijtende goedje op zijn kin depte, de tranen in de ogen sprongen. Daarna is er nooit meer een Duitser voor een scheerbeurt binnen geweest. Theodoor hebben ze daarna nog wel even te werk gesteld op de grote vliegbasis die de Duitsers aan het aanleggen waren in het dorp. Maar ook daar ging opeens zoveel fout en verdwenen er zoveel kruiwagens in de grond dat ze hem met rust lieten toen hij op een middag gewoon de poort uitwandelde en terugging naar zijn kapsalon. Theodoor was ook een groot amateurradiobouwer. Hij had er tientallen gebouwd en drie ervan stonden er, ondanks een inleveringsbevel, gewoon in zijn kapsalon. Veel dorpsbewoners gingen naar de kapper om het laatste nieuws van radio Londen te horen. Toen er eens een Duitse ingenieur binnenkwam van de vliegbasis en radio Londen weer de laatste overwinningen stond op te hemelen zei Theodoor zonder een spier te vertrekken: ‘Moet nou toch eens luisteren Herr Obermeister, wat kunnen die Engelsen liegen. Vanmorgen stond nog in de krant dat de landingen totaal mislukt waren, en die Engelsen zeggen dat ze al bijna in Parijs zijn!’ Hij kwam ermee weg. Zoals hij ook wegkwam met een huis vol onderduikers. Meestal werkweigeraars die niet naar Duitsland wilden en maar al te graag daar bij Theodoor ondergedoken zaten. Hij had zeven dochters, de een nog aantrekkelijker dan de ander. Nu moet gezegd worden dat de oorlog daar in het Oost-Brabantse land niet altijd van die scherpe kanten had als op sommige andere plekken in Nederland. Mijn vader heeft mij ooit verteld dat op het sportterrein zelfs voetbalwedstrijden werden gehouden tussen het verzet en de onderduikers. Naast Theodoor woonde de architect van de nieuwe luchtbasis, een Duitser die deugde en die Theodoor ook vaak op het hart drukte om zijn geluk niet te veel op te rekken. Die zelfs accepteerde dat Theodoor en een paar maten illegaal een zak meel bij de boeren hadden opgehaald. Midden in de nacht hadden ze niet gezien dat die een heel spoor had gelekt door de hoofdstraat van het dorp. Toen ze er de volgende ochtend achterkwamen heeft Theodoor heel secuur dat spoor naar de voordeur van zijn buurman de architect omgeleid. De Duitser had alles gevolgd en hield zijn mond. Zo is hij met veel mazzel en nog meer humor de oorlog doorgekomen. Na de bevrijding had hij de tijd van zijn leven omdat de binnentrekkende Amerikanen, Canadezen en Britten allemaal hun hoofdkwartier in of naast de kapsalon wilden vestigen. De mythe van de zeven dochters had zijn werk gedaan. Gelukkig was de architect vertrokken en stond dat grote huis ter beschikking van de Britten, trokken de Amerikanen in het aan de andere zijde gelegen postkantoor en hadden de Canadezen hun tenten in de achtertuin van Theodoor opgeslagen. 
Als kinderen hebben we nog heel wat oorlogsrelikwieën opgegraven daar in die grote tuin. Voor zover ik weet heeft maar één dochter werkelijk een affaire gehad met een van die militairen. Het was een grote, zwarte piloot die ze bij Arnhem uit de lucht geschoten hadden. Die dochter, de oudste, is daarna de zuurpruim van de familie geworden. De rest heeft gesmuld van alles waarmee de geallieerden kwamen aandragen. Daarna hebben ze nooit meer zo’n weelde geproefd. En Theodoor heeft op zijn beurt alles van waarde dat hij verzameld had in zijn leven uit dankbaarheid aan die militairen meegegeven, waaronder zeer kostbare schilderijen van enkele redelijk bekende Hollandse meesters. Hij heeft er nooit spijt van gekregen.

 

De rest van deze dag moest ik aan beide oude heren denken. De monnik en de kapper. Hun gelijkenis was treffend, niet alleen uiterlijk maar ook in hun manier van in het leven staan. Wars van status en vol rebelse ideeën en altijd met humor aan de man gebracht. De volgende morgen was ik zelfs vroeger wakker en zocht ik meteen de vloedlijn af. Ja, hij zat er al. Hij had recht op zijn meditatie en ik wilde meer van hem weten, dus wilde hem niet afschrikken. Maar tegen zessen kon ik het niet meer houden en liep naar hem toe. Nu durfde ik naast hem te gaan zitten. Hij zat een beetje te rochelen en spuwde een flinke straal krachtig de zee in. Ik vond dat hij er niet zo energiek bij zat als gisteren. Hij stak meteen van wal. ‘Why are you alone. Don’t you like women or is there nobody who wants you?’ Ik antwoordde in alle eerlijkheid dat er inderdaad een ‘somebody’ was die mij niet meer wilde. En dat ik al vele weken alleen door Azië aan het reizen was. ‘But you have good looks so don’t be a fool and take your chances. Burmese woman are the best in the world and they all want to leave this country. If I was young I would leave to. To Paris! I have never been out of this place and that is the only thing I do regret in my life. Even a monk deserves one real adventure in his life. If I could I would even walk to Paris.’ Hier werd de overeenkomst bijna stuitend. Theodoor had zich één avontuur toegestaan in zijn leven en dat was een voettocht naar Parijs. Ik geloof dat bij Luik al z’n geld al op was en hij met hangende pootjes teruggekomen is, maar zo veel toeval bestaat niet. Dat is duidelijk. U Pyan Ya Bak wist blijkbaar genoeg van mij.

 


Hij kon beter vertellen dan luisteren. Daar had ik geen enkel probleem mee. Hij zei dat hij toch wel een groot avontuur had beleefd. De baas van het klooster in Mandalay had hem weggepromoveerd naar deze uithoek van het land en het laten voorkomen alsof dat een hele eer was. Tenslotte werd hij nu zelf hoofdmonnik van een klooster. Maar dit was een negorij vergeleken bij Mandalay en de arme vissers en rijstboeren hier geloofden meer in geesten, en dan vooral spoken, dan dat ze de verlichting nastreefden. Maar hij had erin berust en was nu toch een gerespecteerd monnik met veel aanzien. Hij had hier scholen gesticht en nu, met het toerisme, hadden de mensen het best goed. Hij was een tevreden mens. Maar hij was niet zomaar hiernaartoe gegaan. Toen hij vertrok uit Mandalay had het hele klooster hem uitgeleide gedaan.Toen moest het reizen nog vooral per boot. De wegen lagen alleen daar waar de Britten dachten dat ze geld konden verdienen. En in Thandwe was dat niet het geval. Van vis of kokosnoten was nog nooit iemand rijk geworden, zei hij met een lach. Bij de volgende stopplaats in Saiggang was hij al van boord gegaan en had hij doodleuk de boot naar het verre noorden genomen. Hij had gelezen dat er in Shan nog koppensnellers woonden en dat had hem altijd enorm gefascineerd. Ze heten de Wha. Daar wilde hij naartoe. En toen hij op weg ging wist hij niet of ze nog steeds hun edele beroep uitoefenden. Het duurde ruim een week voor hij in de buurt was. Het eerste dorp wat hij bereikte was een grote teleurstelling. Deze Wha waren christen geworden en hadden alle hoofden in moeten leveren bij de zendeling. Wat die ermee gedaan had wisten ze niet maar die man was zo wijs, die zou er zeker iets goeds mee in de zin hebben gehad. Daar was mijn monnik niet zo zeker van. Het werd duidelijk dat hij bekerende zendelingen nog erger vond dan Britse soldaten die hun schoenen aan hielden. Ik moest hem gelijk geven. Een jaar of dertig geleden heb ik eens een dorpje in het uiterste noorden van Thailand bezocht waar de mensen nog zeer primitief leefden. Wij waren (hoopten we) de eerste blanken die de vrouwen en kinderen toen zagen. En het duurde ruim een dag voor de eerste zich durfde te laten zien. Dit was nog voordat het hilltribe-trekken in Thailand in de Toerkoop-reisgids stond. Het was bijna kerst en ’s avonds werd er in bijna geheel verstaanbaar Nederlands door deze dorpelingen helder en zuiver ‘Stille Nacht, Heilige Nacht’ en ‘De herdertjes lagen bij nachte’ gezongen. Onze gids vertelde ons dat de dorpsoudste de enige was die nog wist dat er vele jaren geleden priesters het dorp tot het christendom hadden bekeerd. En jawel, even later werden we in een kerkje op banken gezet en werd er een soort van Heilige Mis opgedragen. Er lag zelfs een missaal in een kastje in het Nederlands en Latijn. Ik vond dat persoonlijk om te braken maar ik ben dan ook een ketter. Mijn monnik heeft toen echter via dat bekeerde dorp kennisgemaakt met een paar dorpen waar de hoofden nog op palen bij de ingang geprikt stonden. In volgorde van belangrijkheid, waarbij de Birmanen het laagst waren, vijandige dorpen wat hoger in aanzien waren en Europeanen aan de top stonden.
Eén dorp telde drie Britten op een stokje. U Pyan Ya Bak vond dat hoogst vermakelijk en zei dat ze op zo’n satéprikker een veel minder grote bek hadden dan in Mandalay. Hij lachte daarbij uitbundig z’n twee tanden bloot. Hij had er toen nog een mooi verhaal van gemaakt en dat naar een aantal kranten in Mandalay gestuurd. Helaas is hij nooit te weten gekomen of ze iets daarvan geplaatst hadden. Hier las ik in een reisgids dat die Wha nog tot 1959 zijn doorgegaan met koppensnellen. Mijn monnik kwam pas zes weken na de afgesproken tijd bij zijn klooster aan in Thandwe. Nooit heeft hij daar iemand verteld waar hij geweest was. Ik vroeg of zijn geloof in reïncarnatie niet in de knoop geraakt was door die ontmoeting met de Wha-koppensnellers. Hij keek mij ernstig aan en zei dat koppen op een stokje reïncarnatie niet in de weg zitten. Ik moest het zo zien: reïncarnatie lijkt op kaarslicht. Een kaars is opgebrand en je steekt met het kleine vlammetje dat die kaars nog rest een nieuwe aan. Wat is dan belangrijker, de vlam of het kaarsvet? En is die ene oude vlam een nieuwe zo gauw hij de nieuwe kaars laat branden of is het nog die oude vlam? Dat is totaal onbelangrijk zolang er nog licht, nog leven is.

 

Even abrupt als gisteren stond hij weer moeizaam op en zei ‘I smoke too many cheroots, I had a bad night and could not sleep. My lungs were aching. But they always do before I die!’ En daar hoestte, proestte en bulderde hij het strand weer af op weg naar zijn klooster. Weer moest ik aan Theodoor denken die aan longkanker is overleden maar daar geen enkele moeite mee had. Hij had een goed leven gehad vond hij zelf en op zijn sterfbed vertelde hij de ene mop na de andere. De huisdokter, zijn vrouw en kinderen, de beste klanten, zijn vrienden, iedereen had een hele plezierige middag. De pastoor was er ook, maar niet in functie. Van dat gedoe hield hij niet. De man zelf, daar had hij niets op tegen. Er werd veel gelachen en er werden herinneringen opgehaald. Niemand had ook door wat hij bedoelde toen hij zei: ‘En nu de laatste’. Het was zijn laatste mop. Vijf minuten later was hij dood. Bij zijn kist heeft iedereen nog een paar dagen anekdotes verteld en persoonlijke belevenissen met Theodoor uit de doeken gedaan. De vele visverhalen en de verzonnen omvang van de gevangen buit. De keer dat hij uiterst realistisch peren aan een appelboom had laten groeien. Hij was er dagen mee bezig geweest en iedereen dacht ook echt dat die gekke kapper een appelboom met een perenboom geënt had. Zelfs mensen van tno waren komen kijken. Dat werd hem te veel; hij trok zich terug en liet het bedrog  over aan anderen. Maar het hele dorp had gelachen. Minder leuk was dat hij met zijn beste vriend van der Heijden maanden geknutseld had aan radio’s en dat ze de eerste storingvrije ontvangst van radio Batavia hadden gerealiseerd. De ingenieurs van Philips waren snel ter plekke . Trots legden de twee uit hoe ze dat geflikt hadden. De heren van Philips bedankten hen minzaam en hebben nooit meer iets laten horen. De problemen met de ontvangst waren snel voorbij voor de rest van Nederland. Hij bouwde violen, was een niet onverdienstelijk boetseerder, schilderde voor het hele dorp landschappen van het Brabantse land en had in zijn achtertuin al in de jaren dertig een soort van Efteling gebouwd met rotslandschappen, vijvers en kastelen. Iedereen mocht gratis komen kijken. Sint Nicolaas werd door hem persoonlijk ieder jaar geschminkt. Terwijl ik nog heilig in die goede man geloofde kwam ik blijkbaar niet tot inzicht bij het zien van dat schminken. Theodoor kwam nooit in de kerk behalve om een fantastische kerststal te bouwen. Later in de jaren zestig heb ik die Josef, Maria en het kindje Jezus nog eens
uit de kerk weggehaald en al liftend neergezet aan de rand van het dorp.

 

De volgende morgen versliep ik mij en werd ik pas om half zeven wakker. Meteen liep ik naar het strand maar er was niemand te zien. Ik had de pest in en begreep niet waarom hij al zo vroeg weer weggegaan was. Die middag in het hotel las ik toevallig dat er de volgende dag een excursie zou worden georganiseerd naar een tempelfestival vanwege de crematie van de hoofdmonnik. Ik schrok en wist meteen dat ik niet met de excursie zou meegaan maar er ver voor die tijd zou zijn.

 

Het is niet te geloven wat de dorpelingen voor elkaar hebben gekregen in zo’n korte tijd. In twee dagen was er een complete fancy fair verrezen. Ongeveer acht voetbalvelden groot en van alle Burmese gemakken voorzien. Ik telde in korte tijd meer dan zestig restaurantjes in allerlei gradaties van comfort. Fruitstalletjes met stapels ananassen, vele soorten bananen, pomelo’s, watermeloenen en lychees. Er waren natuurlijk speelgoedwinkeltjes voor de kinderen. Er was een Shampoo Shop met onder andere A21 Shampoo (bevat Andreolonnie) en Heads and Hips Shampoo. Er was een tandpasta-bar, een Wibra, een videotheek en vele andere neringen. Er waren worstelwedstrijden, je kon genieten van stierenrennen, ringsteken en poppenspelen. Het was een compleet feest. En midden op het enorme terrein stond U Pyan Ya Bak opgebaard.
In een multikleurenkist aan de rand van een gigantische tent. Ik heb er even stil naar staan kijken. Het enige wat door de vuile transparante deksel was te onderscheiden waren zijn twee enorme brillenglazen. Hij leek veel kleiner nu. Onder het tentdoek zaten zeker tweeduizend mensen. Aan één kant was een verhoging gemaakt waar tientallen monniken zaten. De oudste in het midden en verder naar de zijkanten toe daalde de leeftijd geleidelijk. De kleinsten van rond de vijf jaar lagen meestal half over en op elkaar te slapen. Iedereen was hier om afscheid te nemen van die kleine grote man. Zo te zien hadden de meesten daar best zin in.

 


De crematieceremonie was al enige tijd aan de gang voordat ik dat doorhad. Opeens zag ik dat zijn kist met de transparant plastieken deksel verdwenen was en nu in het grote ‘kitschpaleis’ stond dat aan de rand van het terrein was opgetrokken. Daar zaten nu ook alle monniken. Het was één grote rode massa bij elkaar. De rest van de mensen ging gewoon door met feesten en spelen. Er werden nu voortdurend stierenrennen gehouden en het gejuich of boegeroep galmde over het veld. Alle worstelaars stonden nu ook bij het stierenrennen te kijken. Precies toen de zon onderging kringelde er rook op bij het uit bordkarton opgetrokken tempelpaleis. Het gevaarte was zo’n vijftien meter hoog en had in de basis een omtrek van ongeveer veertig meter. Het ding was ongewoon uitbundig gedecoreerd met goud en zilver als meest gebruikte verfsoorten. Ik ging erbij zitten en wachtte af wat er zou gebeuren. Opeens zag ik dat er duidelijk vuur brandde onder de draagbaar waar zijn kist op stond. Een sterke geur van verbrand textiel steeg op. Nu kwamen er ook steeds meer mensen rondomheen staan. Ik zat zijn hele crematie uit en het duurde heel lang voordat zoveel wijsheid en levenskracht opgebrand was. Het was al drie uur ’s nachts toen ik op mijn, van het hotel geleende, rijwiel terugfietste naar mijn bed. Deze monnik zal voor altijd met mijn opa verbonden blijven. Theodoor was mijn opa.