Irrawaddy

Irrawaddy

Allereerst ga ik de volgende ochtend naar de gevangenis. Orwells gevangenis. Zo te zien is er weinig veranderd sinds Orwells tijd. Ik schiet wat foto’s ondanks het bordje dat duidelijk aangeeft dat dat ten strengste verboden is en loop dan door de poort naar binnen. Een bewaakster in een strak groen mantelpakje begroet mij vriendelijk. Ik loop steeds verder en niemand houdt mij tegen. De bewakers aan de buitenpoort en ook die aan de binnenpoort lijken de andere kant op te kijken. Ik waag het nogmaals om wat foto’s te maken. Niemand doet iets. Dan plotseling komt er een man naar mij toe die mij vriendelijk uitnodigt om mee te komen. Ik loop argeloos mee. Ik ben nu in het hart van de gevangenis. Ik kan de gevangenen op de binnenplaats horen en zie er twee met zware kogels aan hun benen slepend voor mij lopen. Een gewapende bewaker achter hen. Ik word een wachtruimte in gebracht en een strenge militair met strakke kop komt naar mij toe. Op hoge toon eist hij dat ik mijn foto’s verwijder. Hij is goed op de hoogte van de camera want gaat ervan uit dat het een digitale is. Hij kijkt aandachtig of ik alle foto’s verwijder. Ik kan er maar eentje sparen die hij over het hoofd ziet. Dan krijg ik nog een uitbrander die ik rustig over mij heen laat komen. Bij het teruglopen krijg ik een vette knipoog van het mantelpakje. Heb nu geen foto’s maar ben wel binnen geweest. Dat is verder dan ik had durven dromen. Met een brede glimlach loop ik de poort weer uit. Voor George Orwell was de behandeling van de gevangenen hier en zeker ook de behandeling van niet-gevange Birmezen het begin van zijn transformatie van gezagsgetrouw politieman tot politiek bewust tegenstander van het koloniale gezag van Engeland hier in Birma. In Katha is hij met Burmese Days begonnen en ging hij nadenken over zijn eigen rol als politieman. Een van de beroemdste regels die hij geschreven heeft gaat over een man die hij naar de galg moest begeleiden hier in Katha. Toen de gevangene zijn laatste stappen zette ontweek hij een plas water en dat deed Orwell beseffen dat die jongen ook een mens was als hijzelf. ‘Hij en ik waren mannen die samen liepen, samen zagen, samen hoorden, samen voelden en in dezelfde wereld leefden. En over twee minuten zal één van ons er niet meer zijn, één geest minder, één wereld minder.’

 

Hier zit ik dan op een simpel, witgeschilderd bankje. Niet erg comfortabel maar een genot om te zitten. Ik kijk uit over de Irrawaddy en op de kustweg naar al die passerende mensen. De vele ijsverkopertjes met hun zelfgemaakte ratels als bel om te waarschuwen dat ze eraankomen. Simpel gemaakt van een conservenblikje, een touwtje en een kiezeltje. De meisjes met hun schalen vol vers gesneden watermeloen op hun hoofd. De ossenkar die in een wolk van stof de heuvel af komt op weg naar de oever om op tijd te zijn voor het aanleggen van weer een boot. De ontelbare fietstaxi’s, zelden met mensen, maar meestal met goederen overladen. Balen rijst, enorme bossen riet, zware aarden potten om water in op te slaan of grote stapels houtskool bijeengebonden met rafelig touw. Soms roept er een: ‘What’s your name?’ Het antwoord wordt niet afgewacht, gewoon omdat ze niet weten wat ze vragen. En altijd weer die lachende gezichten.

 

Het leven aan de rivier is heel simpel. Mensen gaan uit vissen, iedere dag. Ze vangen grote vissen die ze onmiddellijk proberen te slijten aan een passerend schip of een veerboot. En als ze niet vissen verzorgen ze hun moestuintjes, maken eten klaar op primitieve maar uiterst effectieve kooktoestellen en wassen zich twee keer per dag grondig in de rivier. Tegelijkertijd slaan ze hun kleren schoon tegen rotsblokken in het water, een erg rustgevend geluid. De vrouwen zepen elkaar in en daarna dompelen ze zichzelf sierlijk onder om die zeep eraf te spoelen. Ze zwemmen dan vaak twee, drie slagen weg met een gracieuze slag die je bij ons nooit ziet. Dan kletsen ze bij met de andere dorpsbewoners en lachen wat naar voorbijkomende westerlingen die hen bij dat wassen komen bekijken. Vinden ze niet netjes, je dient de andere kant op te kijken, maar ze weten dat die grote neuzen niet weten hoe het hoort. Veel van die westerlingen wassen zich niet. Simpelweg omdat ze de rivier te vies vinden. Daarom stinken ze. Dat vinden de mensen hier tenminste en ik vrees dat ze gelijk hebben. Een paar dagen lang loop ik allerlei plekken af waar Orwell in zijn boeken over schrijft. Ik leef in zijn boeken en zie geen verschil. Dan plotseling besluit ik een kaartje te kopen voor de boot. Het was mooi hier.