Aye Moh Moh Thin

Aye Moh Moh Thin

Waarom gaat een mens naar Birma, alweer jaren Myanmar geheten? Het is er arm, droog, stoffig, erg heet en politiek uitermate incorrect. Alles wat er zoal geschonden kan worden aan mensenrechten gebeurt daar op grote schaal. En als ik al deugden bezit is mijn meest ontwikkelde, denk ik, politieke correctheid. Toch ging ik, al voor de derde keer in mijn leven. Voor mijn plezier. Aung San Suu Kyi, de Nelson Mandela van Myanmar, was een van mijn heldinnen; haar held zou ik op deze manier nooit worden. Maar ik kan het niet laten om weer naar dit land met die ongelooflijk aardige, gastvrije mensen te  gaan. Altijd kwam ik aan in Rangoon. Een naam met veel geschiedenis voor mij. Maar ook dat hebben ze, de junta, afgenomen. Het heet tegenwoordig Yangon. En dat is overigens wel politiek correct.

 

De herinneringen die ik aan Birma heb zijn van een land met een verlegen makend vriendelijk gezicht. Met het mooiste zonlicht van de wereld, maar ook met een gloed van verdriet op de gezichten van de mensen. Een land waar ik geen afscheid van nam, dat steeds weer helder terugkwam in mijn herinnering. De vlakte van Pagan waar eeuwen terug honderden tempels en stupas neergezet zijn. Toen ik daar twee keer was geweest leek het of mijn hart daar anders klopte, of ik de rust vond die ik vaak ontbeerde. Waar de zinderende hitte de beelden liet trillen, beelden die zich vastzetten op je netvlies. Een trilling die bleef.

 

Ik ga naar de rots vandaag. De rots is een enorme brok steen die op een bijna onmogelijke manier balanceert op de punt van een hoge berg. De auto met chauffeur is stipt op tijd. Zes uur voor het hotel. Het is nog donker. Ik zie dan ook niet meteen dat hij niet alleen is. Als ik haar op de achterbank ontwaar zegt de chauffeur, Ah Hla Mgaing was zijn naam (kun je makkelijk uitspreken als Oe Fla Mijang voegt hij eraan toe): ‘Guide Sir, better for long trip.’  Ik had er geen besteld en ben niet geamuseerd door deze ontwikkeling. ‘Nothing extra, Sir, just better’.  Ik heb het maar te accepteren, dat is duidelijk. Mijn beetje ontstemde stemgeluid klinkt een stuk milder als ze uitstapt en mij een zachte hand geeft. Ze is gemeen mooi. Haar prachtig rode Longyi en een strakke donkerrode blouse zien er veel te mooi uit voor een trip van in totaal tien uur autorijden en vele uren klimmen. Maar ze glimlacht zoals alleen Birmezen dat kunnen. Bedwelmend. Ik ga overstag. Nu nog het probleem van wie zit waar. Ik had speciaal een auto met alleen een chauffeur besteld om voorin te zitten en alles goed te kunnen bekijken. Maar gelukkig was dat duidelijk overgekomen. Daarom zit ze al op de achterbank. Langzaam wordt duidelijk dat ze geen enkele ervaring als gids heeft maar waarschijnlijk zijn zus of vriendin is. Haar Engels is te verstaan, maar begrijpen doe ik er weinig van. De woorden kloppen op zichzelf wel, maar in zinsverband hebben ze weinig met elkaar te maken. Ik denk dat ze les heeft en nog niet aan zinnen maken toegekomen is, al komt ‘‘What’s your name’’ er bijna perfect uit. Zelf heet ze Aye Moh Moh Thin. Uit te spreken als Ai Moe Moe Tin. De verkorte versie krijg ik ook en dat is MohMoh. Het ritme van de klank is in ieder geval uitermate mooi. Een beetje overdonderd door haar schoonheid bekijk ik het vroege verkeer in Yangon en steel ik achterom kijkend soms een blik. Of dat schepsel er nog steeds zit. Altijd krijg ik die glimlach en die heldere ogen die de glimlach alleen maar met iets mysterieus omlijsten. Het was hier tot nu toe steevast rond de 40 graden maar deze ochtend lijkt toch een beetje koelte te bevatten. Terwijl we vlak naast de Yangon Rivier rijden ligt er een opake mist boven de rivier en, drijvend op een bed van die mist, liggen de eilandjes er al voorzichtig te glinsteren in de prille opkomende zon. Voor het eerst deze reis heb ik een uitgesproken geluksgevoel. En dat komt niet alleen door de achterbank. Het komt vooral door een gevoel van vrijheid.  Dat natuurlijk hier in Birma uitermate ongepast is.

 


Plots komt er weer iets begrijpelijks uit MohMoh’s mond. ‘What are you married, sir.’ Eerst wil ik grappig zijn en antwoorden ‘A pot, my dear, a pot,’ maar ik wil niet meteen ons contact bezoedelen en zeg: ‘I am married, but we separated a little.’ Uit haar ‘Thank you, sir’ begrijp ik dat ik met dit antwoord haar nieuwsgierigheid totaal niet gestild heb en neem ik mij voor bij de eerste de beste stop mijn boekje ‘Birmees voor domme toeristen’’ tevoorschijn te halen en te proberen mij een beetje voor te stellen. Ze is zo ontwapenend. Ze moet overmorgen toch weer een hele hoop te roddelen hebben. Dat is hier de nationale bezigheid. Maar ik wil natuurlijk ook te weten komen waarom ze in godsnaam op de door mij gehuurde achterbank zit. Het is nog een lange rit voordat we bij de ‘Golden Rock’ zijn. En die achterbank begint in de weg te zitten. Mijn nek wordt stijf van het omdraaien en mijn glimlach is niet meer van mijn gezicht te schrapen. Haar glimlach blijft puur en lijkt zonder bijbedoelingen. Ik neem een boekje uit mijn tas dat ik op de valreep op de luchthaven van Bangkok gekocht heb en dat een aantal interviews met Aung San Suu Kyi bevat. Ik begin erin te lezen totdat ik ineens voel dat iemand mijn haren opzij duwt en over mijn schouder kijkt wat ik aan het lezen ben. Als ze ziet wat ik lees verstijft ze een beetje. ‘It’s verbidden sir’ zegt ze. Dat weet ik, zeg ik, maar dat kan mij niets schelen. ‘Wat vind je van haar’, vraag ik MohMoh. ‘Vinden jullie haar okee of vind je haar slecht?’ ‘No no, we don’t like her, we love her.’ Daar word ik nog gelukkiger van. De achterbank zit goed.

 

Het dromerige landschap staat werkelijk helemaal vol met gouden stupas en pagodes. Allemaal in harmonie met hun omgeving. Soms, als het dorp heel arm is, is de stupa niet met bladgoud bekleed maar geel of goud geverfd. Maar meestal staat er voor een vermogen aan kleine giften te schitteren. Bij verschillende tempels waren festivalletjes bezig. Luide muziek en heilige woorden schallen uit de luidsprekers die in overvloed opgesteld staan. Kinderen spelen spelletjes die bij ons al lang vergeten zijn. En ieder ander doet zich te goed aan enorme feestmaaltijden van vele soorten vers gevangen vis, vrij rondgelopen kip, cashewnoten, rijst met kokosnoten, curries, veel, veel chillies, meer groenten dan wij kennen en dat alles gegrild, gekookt, gebakken of gebarbecued. Het ruikt op afstand al heerlijk en ik krijg honger. MohMoh heeft bovennatuurlijke gaven want laat Mgaing stoppen bij een van die dagjes uit voor de Birmanen. In no time scharrelt ze een enorm bananenblad vol met lekkernijen bijeen. Ik vraag hoe ze dat allemaal voor elkaar gekregen heeft zonder te hoeven betalen. ‘For free because you are an honoured guest from Nederland!’ Het was te lekker en ik snap niet hoe al die Birmezen zo rank blijven.
Verderop lopen monniken op blote voeten met hun bedelmanden rond om rijst en andere noodzakelijkheden op te halen bij de mensen die in niet meer dan een bundeltje of wat rietstengels wonen op een plateautje op palen. Ze eten best gezond die monniken,, gezien de hoeveelheid fruit diedie in hun manden belandtt. Hun tocht is een dagelijkse realiteit, geen toeristenattractie. Ze lopen iedere dag hetzelfde pad in fel oranje of donkerrode doeken met hun manden prachtig balancerend op hun heupen. De nog vroege morgenzon geeft zelfs hun kaalgeschoren hoofden een gouden gloed. Langs de weg ligt een bestelbusje half in de sloot. Off Road Express staat er bijna verzonnen op de deur. De chauffeur moet erg lachen om het ongeval en zegt dat het door onervarenheid komt. Daar heeft hij natuurlijk geen last van. Het valt mij nu pas op dat op zijn keurig gestreken fel blauwe linnen pak een embleem geborduurd is met Texas Rangers erop. Alle haren die ooit op zijn gezicht zijn gaan groeien heeft hij laten staan. Uit zijn wang groeit een grote pluk grijs en zwart haar van een ongelooflijke dikte. Je ziet dat veel hier. Ze vinden ons apen met onze lichaamsbeharing maar zelf koesteren ze iedere wrat met haar erop. Mgaing heeft het niet makkelijk hier op de weg. Zijn stuur zit rechts maar het verkeer rijdt ook rechts. Alle landen hier in de omgeving hebben links verkeer maar door een diepgewortelde haat tegen de Engelse kolonisator hebben ze hier voor rechts rijden gekozen. Maar de auto’s komen uit Japan. En daar rijden ze links.

 

Het wordt zinderend heet op de weg. Het is tien uur in de ochtend. Een brug nadert. Een vredige rivier, de Sihoung, weer ontelbare tempels aan de oevers, en op en rond de brug vele gevechtskoepels en keurig gestapelde zandzakken voor verdedigingsplekken. Jonge militairen op teenslippers achter de mitrailleur. Het land voelt zich nog steeds in oorlog met allerlei binnenlandse vijanden.

 

Dan vraagt MohMoh hoe oud ik ben. Ze gelooft het niet. Maar dat is normaal hier. Als ik wil weten hoe oud zij is ontstaat er een spelletje met getallen waar ik ook niet meer uit kom. Vijfentwintig is ze niet, zevenentwintig wel, maar ook dertig en ook vijfendertig; bij veertig past ze. Gezien de mooie rimpeltjes bij haar lach zal het wel rond de vijfendertig zijn. Ze vertelt wel dat ze een dochtertje heeft gehad dat gestorven is. Dat ik geen kinderen heb gaat er bij haar simpelweg niet in.
Dan zijn we in Kyaiktiyo. Ik heb geluk. Een groot bord geeft aan dat dit een Crime Free Week is. De chauffeur geeft allerlei goede raad, waar te lopen, waar te slapen en welke truck te nemen. We moeten eerst met een truck omhoog naar een soort tussenstation en dan verder klimmen naar de top. Hij blijft hier en MohMoh gaat mee naar boven. Ze slaapt bij de andere pelgrims in grote zalen waar het voor toeristen off limits is. Ik ga op weg naar de Mountain Top Lodge.  In hoeveel Mountain Top Lodges zou ik al geslapen hebben? Ik betaal, naar plaatselijke maatstaven, een vermogen om voor in de truck te mogen zitten samen met MohMoh en nog een stuk of wat mensen voor wie ik allemaal schijn te betalen. Na een ruige rit zijn we op het tussenplateau. We beginnen aan de klim. Stug omhoog. ‘I’m tired, I sit here.’ Het klinkt alsof ze één à twee jaar bedoelt. We hebben nog geen tweehonderd meter gelopen, geklommen. Ze wil alleen maar even zitten, ze is zo moe. Haar hart klopt heftig in haar blouse, ze trilt helemaal. Ze is niet de enige. Rondom ons meer patiënten. Deze stoere Hollander is de enige zonder problemen lijkt het wel. Niks gewend die Birmezen. Het komt er uiteindelijk op neer dat ik bij de lodge aankom met op mijn rug een mooi, lichtgewicht, Birmees meisje. We nemen afscheid en ze lijkt wel weg te vliegen op het vlakke stukje weg bij de lodge. Mooi om te zien dat de Longyis, wikkelrokken voor zowel mannen als vrouwen, zelfs als ze ermee gaan rennen heel comfortabel zijn. Dan danst de stof om hun lichamen, ritmisch, soepel, maar valt niet open. Alles blijft bedekt, een wonder van vernuftig draperen.

 

Ik ben weer alleen. Even een lekkere fles Mandalay-bier. En dan naar de rots. De kermis hier bij de Kyaiktiyo Pagode is amusant. Nu MohMoh er van tussen is kan ik weer rustig slenteren en de beelden opnemen. Er is geen enkele andere toerist hier omdat ik zo vroeg ben. Zo’n balancerend rotsblok bovenop, helemaal bedekt met bladgoud, vervolmaakt met een gouden pagode, heeft iets mooi sereens over zich. Balans, daar gaat het om, is overduidelijk de boodschap. Ofschoon de legende verhaalt over een haar van de Boeddha die de balans in leven houdt.
Tientallen monniken in dieprood en nog meer nonnetjes in prachtig transparant roze zwerven rond en proberen de aandacht van de aanwezige meisjes en jongens te trekken. Vreemd genoeg niet van elkaar. Met zo’n groot fototoestel dat ik bij me heb, ben je populair en er ontstaan mooie portretten. Vol verlegenheid. Als ik hun foto’s op mijn digitale schermpje laat zien blijken de nonnetjes minder verlegen. Ze hangen aan me en zien de kans schoon om eens iemand te betasten. Alles heel onschuldig en het eindigt steevast in een onbedaarlijk gegiechel. Zo nu en dan zie ik MohMoh omringd door nieuw verworven vriendinnen naar mij wijzen en waarschijnlijk verzint ze een mooie story om maar duidelijk te maken hoe speciaal het is dat ze een buitenlander kent. Iemand van ‘oversea’ zeggen ze hier. Al is het een Tibetaan die nog nooit de zee gezien heeft. Het brengt met zich mee dat ik vrijwel steeds midden in een groepsportret beland met de belangrijkste familieleden het dichtst tegen mij aan. En altijd is er een die het V-teken toevoegt aan de foto. 

 

De horizon kleurt alweer rood. Als de zonsondergang haar glans verloren heeft door wat lage bewolking loop ik langzaam terug naar mijn hotel. Onderweg is er een koffietentje op een overhangende klif met mooi uitzicht op de groene bergen. De jungle is hier nog enorm dicht. De muziek tettert een beetje hard. Het zijn van die mooie smartlappen van hier die je thuis niet moet horen, maar waar je op zo’n plek niet genoeg van kunt krijgen. Ik bestel een Nescafé en zit daar in stil genot. Ineens komt MohMoh aanlopen en schuift meteen aan. Eerst in stilte, zelfs niet eens antwoordend op mijn vraag of ze een fijne dag gehad heeft. Dan vraagt ze, en noemt daarbij mijn naam: ‘Jean, why you don’t have children?’ Ik leg uit dat er al zoveel kinderen zijn en dat het nooit een overweging is geweest. Met geen van de drie vrouwen met wie ik een relatie heb gehad. Er is nooit een echte kinderwens geweest. ‘And are you not unhappy?’ Ik vertel dat ik soms gelukkig ben, soms ongelukkig, maar nooit door het gemis aan kinderen. Het lijkt erop dat ze het begrijpt. Dan begint ze, met neergeslagen ogen, over haar dochter te vertellen. Ik voel me behoorlijk in de weg zitten omdat ik soms wel drie keer moet vragen wat ze zei, wat ze bedoelde. Maar dan glimlacht ze slechts en begint haar zin gewoon weer opnieuw. Haar dochtertje was maar drie maanden oud geworden. Op een ochtend lag ze dood in haar bedje. Haar man hield haar verantwoordelijk. Ze had niet de goede melk gehad, ze had niet genoeg gehad. Ze had niet zo’n grote borsten gehad maar wel genoeg melk. En die was goed, dat wist ze. Haar man was heel gemeen geweest, hij had nooit van haar gehouden. Er was een andere vrouw en daar ging hij vaak naartoe. Steeds maar had hij gezegd dat die beter was dan zij en nu waren ze gescheiden. Maar ik moet weten, dit is Myanmar en er zijn families en dat gaat nooit meer over. Ze denkt nooit meer aan haar dochtertje van die eerste drie maanden, zegt ze. Maar voelt nog altijd het bewegen in haar buik. Alsof ze nog niet geboren is. Toen heette haar dochtertje nog Lilly. Haar man had haar Khin Khung Khung Aung genoemd. Als ze ophoudt met praten glimlacht ze weer. Met vochtige ogen. Ik leg mijn hand op haar hand en daar knijpt ze zo onbedaarlijk hard in dat ik bijna ‘au’ zeg, dan laat ze los. Ik vraag haar nog of ze er nooit aan gedacht had om uit Myanmar weg te gaan. ‘Where would I go? This is the only place I know. This is home.’ Ik vind geen woorden om te zeggen wat ik wil zeggen. Tenminste niet in de taal die we ter beschikking hebben. Trouwens, in geen enkele taal.  Ik besluit niets te zeggen, niets te doen. Het te laten gaan. Plots staat ze op zegt: ‘Good night’ en loopt weg. Ik bestel een fles bier. Myanmar Beer.  Het vegetarische setmenu in het hotel bestaat uit Vegetable Soup (met kip), Vegetable Curry (met kip) en Fish Curry (met vis). Het toetje is een grapefruit. Net bitter genoeg om een mooi einde aan deze dag te geven.