Much Ado About Nothing

Much Ado About Nothing

Daar gingen we, op weg naar een spectaculair klooster hoog in de bergen. Met de auto dacht ik nog hoopvol. Dat ging de eerste tijd ook goed. Weliswaar was de weg erbarmelijk slecht en smal en steil maar we kwamen vooruit. We reden door een smalle kloof waar de gebedsvlaggen in overvloed boven over de weg gespannen waren. Tot de weg ophield. Mijn driver ging vragen hoe het verder moest en er wed naar boven gewezen. En ja, daar hoog boven ons zagen we nog meer gebedsvlaggen en huizen die tegen de berg geplakt leken. Het werd lopen, klimmen eigenlijk. Maar eigenlijk waren we vrij snel boven. Onder enkele watervallen door en een redelijk breed pad waar ons soms ook een motor met een monnik erop passeerde. Boven was een klein klooster en een aantal huizen meestal bewoond door monniken en nonnen. Er was eigenlijk helemaal niets bijzonders te zien en ik voelde mij een beetje raar dat ik daarvoor al deze moeite gedaan had. Na overleg bleek dat we nog verder omhoog moesten voor het echte spektakel. Wat dat was bleef voor mij verborgen in de Tibetaanse taal. Er was daarboven ook een familie aanwezig die blij waren dat wij ook verder gingen en ze zich konden aansluiten. Op naar een onmogelijke klim naar ver daarboven onder leiding van twee oudere nonnen. Geen watjes die twee.


We klommen en we klommen, soms was iedereen ineens alle energie kwijt en zaten we een beetje wezenloos uit te hijgen op een plek waar je je vast moest houden om te blijven zitten zo steil was het. Het ging maar door en door en soms werd er even halt gehouden en wees een van de nonnen een plek aan waar ik verder niets in kon ontdekken wat de moeite waard was. Maar er hingen dan veel vlaggen dus bijzonder. We stopten wat langer bij iets wat wel leek op zo’n klein ommuurd met gestapelde rotsen verblijf zonder dak wat je in het zuiden van Europa als varkenskop herkend. Uit wat ik dan uiteindelijk begreep had daar een Lama een tijd gewoond en gemediteerd. Na nog verder klimmen kwamen we na veel kruipen door struikgewas met scherpe dorens bij een gat in de rotsen. Daar moesten we in. Help! was het enige wat mij te binnenschoot. Ik ging na de nonnen als derde naar beneden en had dat nooit gedaan als ik geweten had dat ik vijftig meter afdaalde in die spelonk die maar net groot genoeg was voor mijn lichaam. Een onvergetelijke ervaring die ik snel hoop te vergeten. Maar terug ging niet vanwege mijn achtervolgers. Eindelijk kwamen in een grotere ruimte waar het pikkedonker was maar waar in de verte een opening naar buiten zichtbaar werd. Ik hoopte op de uitgang. Een van de nonnen toverde een zaklamp te voorschijn en ik zag eigenlijk niets. Ja er hingen weer meer gebedsvlaggen en een Tanka. Voor de rest een grot, meer niet. Hier had er zeker ook weer eentje een paar jaar zitten bidden dacht ik maar.


Toen ik naar het gat in de verte wilde kruipen werd ik weer terug in het gat geduwd waar we naar beneden gekomen waren. Het was weer claustrofobisch en zwaar die tocht naar boven. Boven gekomen hoopte ik dat dit het einde van de excursie zou zijn maar niets was minder waar. Het volgende gat in de grond sloeg ik over, de nonnen in teleurstelling achterlatend maar de rest van de groep was zichtbaar opgelucht. Verder ging het weer, naar een bron, een rotsluisterplek en meer plekken waar ik normaal niets in geien had. Toen we voor de zoveelste keer weer naar boven moesten klimmen weigerde ik en wees gedecideerd naar beneden. De nonnen gaven eindelijk toe. Gelukkig kwamen we onderweg naar beneden nog een kleine bompa tegen waar we eindelijk iets te zien kregen. We moesten daarvoor wel weer zo’n honderdvijftig treden een trap op, maar ja, even rust en een mooi platform om te zien waar we allemaal geweest waren deze dag. Wat een avontuur, waarom zal ik nooit begrijpen maar dan had ik maar Tibetaans moeten leren.