Niceplace Ya

Niceplace Ya

Mijn eerste ochtend in Alotau. Een vroege wandeling. De zon net op en een verkoelend briesje. Ze spreken hier wel 800 talen maar er werd, een tikje, teleurstellend, 700 keer met een brede lach “Goodmorning” geroepen. En, het ontroerde mij, een aantal keren een zacht uitgesproken “Welcome”. Het ziet er hier uit als het paradijs. Maar het leven voor de mensen is simpel. Erg simpel. Nauwelijks vormen van bestaan. Een fabriekje, die, God betere het, plastic produceert. Een tweedehands kledinghandeltje, twee supermarkten, drie banken en een, enorme, cash and carry drankhandel. En wij natuurlijk, de toeristen. Wij brengen een klein beetje welvaart. En verder helpen wij mee dat de oorspronkelijke cultuur zo snel mogelijk om zeep geholpen wordt. Maar dat heet vooruitgang. En, ik moet mij niet te schuldig voelen, de katholieken zijn mij voor geweest. De rauwe randjes hebben die er wel vanaf bekeerd. Met dwang van boven. Terwijl ze hier nooit iets aan Goden gedaan hadden. Alleen maar aan voorouders. Die bestonden in ieder geval. De mensen zien er over het algemeen gelukkig uit. Dat kom je vaker tegen in uiterst armoedige oorden. Als je hier schoenen hebt behoor je tot de middenklasse. En dat zijn er niet gek veel. En het is hier, naar PNG standaard, erg vredig. Een man sprak mij aan en liep over van trots over Alotau. “Women can walk here on their own if they want, there are hardly any hold-ups nowadays, it’s the best place of this country, even you could live here, a niceplaceya!” Zijn beide kompanen knikten instemmend. Er wordt hier veel gezeten. Onder bomen, op banken, op de weg, onder een palmafdak, overal zitten mensen te zitten. Hele dagen. Ze kauwen op betelnoot en praten wat. Er is niet veel te doen. ze gaan, kunnen, nergens heen. Er is hier 58 kilometer weg. 38 naar het noorden, 20 naar het zuiden. Als je die gehad hebt ben je klaar. Oh ja, je kunt met de boot naar wat eilandjes. Zijn er best veel. Niet veel te zien, dat niet maar je moet iets. Daarna ga je zitten. Als je wat grond hebt verdien je zo nu en dan wat. Je krijgt geld als er iemand over je grond loopt. Is er een waterval in de buurt komt er misschien een toerist kijken. Dan krijg je echt geld. Geen schelpen maar een munt of drie, vier. Die drink je op. Je bent gelukkig. Je kijkt zo nu en dan op je mobiel. Iedereen heeft er een. Niemand heeft beltegoed. Je hebt geen auto nodig, geen computer, geen TomTom. Ik was vandaag op zoek naar een kaart van het land. Nergens te koop. In de hardware store hadden ze wel een wereldkaart. Die hielp mij niet veel verder. “We are on this map” riep de verkoper mij nog een beetje wanhopig achterna.