Majuro

Majuro

Op maandagmorgen stapte ik al vroeg in het vliegtuig naar het paradijs. Tijdens de vlucht passeerde ik, nog voordat ik m’n ontbijt op had, de denkbeeldige lijn waar vandaag morgen wordt en gisteren voorbij was.

 

Stille Zuidzee-eilanden. Hagelwitte stranden, een baldakijn van palmbomen die wuiven in een zachte warme wind. Een glinsterende oceaan die zich steeds weer een andere kleurenpracht aanmeet door de ondergaande zon. Vissers komen weer aan wal met hun kano’s volgeladen met overheerlijke vis die waanzinnig mooie vrouwen met amandelvormige ogen direct op een houtskoolvuur gaan bereiden. En dan land je. Vanuit het vliegtuig, een adembenemend mooi beeld van een atol en een azuurblauwe zee. Op de grond vooral vuilnis. Containers, vrijwel iedere bewoner moet er een bezitten, en overal autowrakken. Rijdend en stilstaand. Als ze rijden heten ze taxi. Waarom, vroeg ik mij af, zou een weldenkend mens naar dit oord toe willen anders dan om de naam? En toch bevalt het. Ik voel mij thuis. Zelfs hier. Ik ben op Majuro op de Marshall-eilanden. Een zootje bijeengeraapte atollen die met elkaar gemeen hebben dat ze allemaal leven op de zak van suikeroom Amerika. Door marinebases en atoombommen hoeven ze hier zelden te werken. Alles wordt voor ze geregeld. De militairen en honderden vrijwilligers van een of ander peace corps runnen de scholen, ziekenhuizen en verder alles wat geld kost. Wat iets opbrengt wordt soms door de eigen bewoners opgeknapt. Daar doen ze niet moeilijk over. Het weinige werk dat daarmee gemoeid is wordt door de vrouwen uitgevoerd. De mannen zitten in de schaduw of rijden in een taxi rond. Er is maar één weg en die is niet al te lang, dus ergens over nadenken is overbodig. Zonder uitzondering liggen ze achter het stuur en luisteren naar de zwoele klanken van muziek uit de streek. De passagiers zijn verder zelfredzaam. Die zorgen maar dat de deuren opengaan, de bagage opgeborgen wordt en moeten zelf aangeven wanneer er gestopt moet worden. De ritprijs, onveranderd 75 dollarcent, gooi je achteloos op het dashboard. Het eiland is nergens breder dan tweehonderd meter en daar leeft men. Van die tweehonderd meter moet dan de weg, op één plek zelfs de landingsbaan en de vuilnisbelt, nog af. Maar iedereen heeft een ocean view.  

 

En een ontwapenende lach van een klein meisje. Daar doe je het toch voor, al dat reizen en afzien. Ik sprak met haar vader. Hij woont al z’n hele leven hier op Majuro maar komt van Bikini, een atol op grote afstand hiervandaan. Hij was enorm trots op Bikini en zei dat daar het echte paradijs was. Ik moest er zeker naartoe. Zelf was hij er trouwens nooit geweest en was ook niet van plan ernaartoe te gaan. Hij zal daar gek wezen. Hier op Majuro was zijn kostje gekocht. En bijna iedereen uit Bikini woonde hier. Ik had onderweg inderdaad het stadhuis van Bikini aan de weg zien staan. Dat kwam wel vreemd over op een heel ander eiland. De oorspronkelijke 127 inwoners van de Bikini-atol hebben zich in een ontzagwekkend aantal vermenigvuldigd. Het is een staaltje van vruchtbaarheid dat de witte muizen naar de kroon steekt. De vrouwen van Bikini zullen dat ding zelden gedragen hebben. De hele bevolking is in 1947 van de atol geëvacueerd naar Majuro. Onze Amerikaanse vrienden moesten, toen nog met overweldigende steun van Europa, wat atoombommen testen. Nu zijn er maar liefst 3.500 Bikinezen. Het kan ook zijn dat het aantal baby's te maken heeft met de grote sommen geld die de mensen van Bikini krijgen van diezelfde Amerikaanse regering, als een soort smartengeld. Dit, en de enorme corruptie, heeft tot deze bevolkingsexplosie geleid. De mensen van Bikini hebben allemaal een gratis ziektekostenverzekering, hoeven geen huur te betalen en worden tot en met buitenlandse studiebeurzen aan toe behoorlijk in de watten gelegd. Geen wonder dat iedereen een Bikini wil.

 

Toch nog gevonden. Die hagelwitte stranden, wuivende palmen en glinsterende oceaan. De waanzinnig mooie vrouwen met amandelvormige ogen heb ik nog even voor me uit geschoven. Eerst het veldwerk. Zo’n vijftig kilometer over een smalle strook land naar het noorden, met aan weerszijden dat hagelwitte strand, lag Laura. Door de Amerikanen in de Tweede Wereldoorlog zo genoemd naar Lauren Bacall. Aan de andere kant van het eiland ligt Rita, vrij naar Rita Hayworth. Mooie vrouwen, maar hartstikke dood. De dood is hier toch al dichtbij. Bij vrijwel ieder paar huizen is een kerkhof te vinden. Zo’n twintig tot dertig graven, keurig bijgehouden met verse, meestal plastic, bloemen. Er wordt hier veel gestorven. Zou dat ook te maken hebben met het feit dat, volgens de Volkskrant deze week, de mensen van Micronesië op nummer drie staan op de wereldranglijst van overgewicht? Met een BMI van rond de 70? Ter vergelijking: de Amerikanen staan ook in de top tien, maar die komen maar tot 35. Overgewicht begint bij een BMI van 25. Je kunt je kennis maar paraat hebben. Overigens waren plaats 1 tot en met 7 in die ranglijst voor landen hier in de Stille Zuidzee.

 

Het is niet eerlijk om het paradijselijk gehalte van de hele Marshall-eilandengroep alleen af te meten aan het hoofdeiland. Dit is toch de vergaarbak van het land. Alles wat iets te zeggen wil hebben, optimaal wil profiteren van de ‘geboden kansen’ en afval produceert, woont hier dicht bij elkaar. Er zijn nog zo’n duizend andere eilanden met wél een hoog Blue Lagoon-gehalte, die nog relaxter zijn dan deze plek. Je hoort hier veel Bob Marley op de radio en zo lopen ze ook. Als ze al lopen. Hangen is hier kunst. Ach wat zou je ook. Een arbeidsethos is voor een volgend leven. Dit is een onafhankelijk land, maar die onafhankelijkheid lijkt een beetje op een student op kamers die nog een fikse toelage van pa krijgt. De studie hoeft nog niet af en de vuile was brengen we gewoon in het weekend naar huis. Straks stijgt de zeespiegel en is het uit met de pret. Nog even genieten is het credo. Ze hebben ook niets hier. Geen grondstoffen, behalve witte stranden en een paar palmbomen. Geen mineralen, geen hout, geen olie en te weinig land om iets te laten groeien. Trouwens, als je niets plant groeit er ook niets. Ze zijn geheel afhankelijk van de donaties uit Amerika. En die krijgen ze omdat de Amerikanen hier hun vliegtuigen mogen laten landen en schepen mogen laten aanmeren. Plus natuurlijk de nasleep van die bommen. Als je zoveel ellende over je heen hebt gekregen is het niet meer dan normaal dat je daar compensatie voor krijgt. Ik las ergens dat er tussen 1947 en 1958 alleen al op de Bikini-atol 23 bommen de lucht in zijn gegaan. Die hebben een verwoestend spoor van vervuiling, kanker, leukemie, miskramen en onomkeerbare genetische problemen achtergelaten. Ook nadat alle verschrikkelijke effecten van de straling bekend waren, zijn de Amerikanen gewoon doorgegaan met de testen. Ze hebben de mensen moedwillig,  en zonder waarschuwing, blootgesteld aan straling die met de wind meegevoerd werd naar die mooie onschuldige eilanden. Bij één test hebben ze, toen de wind plotseling draaide, al het Amerikaanse personeel haastig een paar dagen voor de test geëvacueerd, maar zijn ze die ‘wilden’ op de eilanden van Rongelap voor het gemak maar ‘vergeten’. Een dodelijke wolk wit stof daalde daarna neer op deze atol. Het water kleurde geel en de kinderen hebben nog dagen in die mooie ‘witte sneeuw’ gespeeld. Ze hebben hun school niet meer kunnen afmaken. Nu roepen de ‘deskundigen’ al jaren dat het weer veilig is, maar nog steeds sterven er mensen aan de straling door er simpel alleen maar rond te lopen.

 

Ik ga weer verder. Naar een volgend paradijs.